Naast verschillende ziektes, zoals de ziekte van Lyme, kan de beet van bepaalde tekensoorten (waaronder Ixodes ricinus, of de schapenteek) in zeldzame gevallen ook het alfa-galsyndroom veroorzaken, waarbij een allergische reactie optreedt na het eten van rood vlees. Het gaat om een overgevoeligheid voor de stof alfa-gal (galactose-alfa-1,3-galactose), een koolhydraat dat aanwezig is in vlees van zoogdieren (zoals rund-, varkens-, lam-, schapen- en paardenvlees en wild). Wit vlees, zoals van pluimvee en vis, bevat geen alfa-gal.
Alfa-gal kan aanwezig zijn in het speeksel van teken, nadat deze een zoogdier hebben gebeten. Wanneer de teek dan een mens bijt, kan alfa-gal overgedragen worden. Soms kan het immuunsysteem van de gebeten persoon hierop reageren door antilichamen aan te maken tegen de stof, en wanneer deze persoon dan later (weken tot maanden na de beet) rood vlees eet, kan er 2 tot 6 uur na de maaltijd een allergische reactie ontstaan. Bij een minderheid van de mensen met de allergie kunnen, naast rood vlees, ook andere voedingsmiddelen die afkomstig zijn van zoogdieren (zoals melk, melkproducten en gelatine) en sommige geneesmiddelen (die het α-gal antigeen bevatten), een allergische reactie veroorzaken.
De allergische reactie kan zich uiten op verschillende manieren, met een sterke variatie in ernst. Meestal gaat het om netelroos (rode huiduitslag met bultjes en plekken, vaak met hevige jeuk), zwelling van het gezicht en soms kortademigheid. Sommige personen kunnen last krijgen van misselijkheid en diarree en zelden kan een anafylactische shock optreden.
Als nieuwe tekenbeten vermeden kunnen worden en een dieet zonder rood vlees gevolgd wordt, is het alfa-galsyndroom na een tijd vaak zelflimiterend of verloopt de allergische reactie minder ernstig, doordat de antilichamen tegen alfa-gal in de loop van de tijd (1-5 jaar na de eerste allergische reactie) verdwijnen. Na een nieuwe tekenbeet kan er wel een re-activatie zijn van de allergie. De behandeling van het alfa-galsyndroom bestaat dus uit het strikt vermijden van zoogdierenvlees (en zo nodig andere risicoproducten) en de preventie van nieuwe tekenbeten.